11-05-2010
De Dakwerker
Ik wierp op een goh-heb-ik-zin-in-koffie-afvraag-moment een blik uit het raam en zag daar de werkman uitkijken over de stad. In een stoere werkmannenpose die een onpeilbare diepte suggereert. Zijn armen licht gebogen, krachtig. Een beeldhouwer had zijn schetsboek gepakt. Zo’n plaatje.
Op dat moment deed hij zijn rechterhand omhoog, waarschijnlijk om de kim mee af te tasten of om een of ander krachtig gebaar te maken zoals alleen een stoere (maar van binnen ergens toch zachte) werkman dat kan.
Zijn wijsvinger ontkrulde zich, verdween in zijn linker neusgat en na inspectie in zijn mond. Waarop ik me verslikte in de koffie die ik (strikt genomen) nog moest gaan maken.
- Edwinek zei: Als ik dat zie hoor ik in gedachten het roemruchte Lied Der Winden: Maar ach, ik ben het minste kind, Ik ben slechts de gelaten wind. Ik knak geen bomen, buig geen riet, Wanneer ik aanzwel uit het niet, Spreekt niemand: Heerlijk, uit t zuien. Men denkt slechts: dat komt van de uien!